Primair Onderwijs
Voortgezet Onderwijs
MBO
Creëer een sociaal veilige sfeer op school
Iedere onderwijsprofessional heeft wel eens te maken met lastig gedrag van leerlingen. En in de praktijk blijkt vaak dat situaties klein beginnen en vervolgens uit de hand kunnen lopen. Het doel is dan om de situatie te de-escaleren, maar hoe? Het doel van dit artikel is om je te ondersteunen in het effectief beïnvloeden van lastig gedrag. Hierbij richten we ons op de verbale weerstand, waarbij de veiligheid nog geen gevaar loopt. Dit artikel gaat niet in op ‘wat te doen bij fysiek geweld’, zie daarvoor de gerelateerde kennisbank items.
Soms lijkt iets ‘spontaan’ te escaleren. Achteraf kun je vaak wel bedenken waar het omslagpunt lag, maar op het moment is dat een stuk lastiger. Een veelvoorkomende valkuil is dat je iemands gedrag interpreteert en daar vervolgens ‘onhandig’ op reageert. Bijvoorbeeld:
Hiernaast staat een schema waarin de verschillende stappen staan beschreven die de leraar moet doorlopen om lastig gedrag van leerling effectief te beïnvloeden. Allereerst een korte toelichting op de drie genummerde stappen:
Lastige situaties leiden tot een verhoogde eigen spanning van de leraar (stap 1). Te veel stress zorgt ervoor dat we het overzicht verliezen, waardoor we vaak achteraf bedenken wat we beter hadden kunnen doen of zeggen. Het is dus belangrijk dat je je spanning werkbaar houdt, zodat je het overzicht in de klas bewaart en stap 2 kunt inzetten.
Vanuit overzicht kun je feitelijk herkennen om welk gedrag van de leerling het gaat en op basis hiervan je doel bepalen (stap 2). Afhankelijk van het doel, kun je je reactie op het gedrag van de leerlingen bepalen.
Als je je doel hebt bepaald, kun je bewust handelen om het doel te bereiken (stap 3). De kwaliteit van de ingezette vaardigheden zijn natuurlijk bepalend voor het succes ervan. Als je ingezette vaardigheid effectief is, heb je je doel bereikt. Als je ingezette vaardigheid niet werkt, is het verstandig je aanpak bij te stellen.
In dit artikel richten we ons op stap 2 (inschatten en doel bepalen) en stap 3 (bewust handelen).
Communicatie is de uitwisseling van informatie tussen twee of meer partijen. Het is belangrijk om te herkennen dat hier meerdere niveaus en vormen van weerstand in zijn (van redelijk gedrag tot gewelddadig gedrag). Bij elk niveau heeft de leraar een ander doel en moet andere vaardigheden inzetten, om de kans op escalatie te verminderen. Het plaatje dat hier rechts staat, geeft hier een overzicht van. Vervolgens lees je hieronder over ieder ‘niveau’ een toelichting.
Als onderwijsprofessional geef je regelmatig uitleg over theorie, oefeningen, de schoolregels, de voortgang, enzovoorts. In dat geval ben je aan het ‘zenden’ op het niveau van de ‘vakinhoud’. Als de leerling op dat moment ook redelijk is, verloopt het contact soepel en luistert de leerling gewoon en/of doet actief mee in de les.
Uiteraard wil je in de meeste situaties bereiken dat de leerling (weer) redelijk is en meewerkt. Want dan kun je je richten op het overdragen van je vakinhoud.
Soms komt het voor dat leerlingen iets willen dat niet mogelijk is. Of andersom: dat jij wilt dat zij iets gaan doen, terwijl zíj dat niet willen. Wanneer er een tegenstelling in wensen is, komen leerlingen bijna altijd voor hun eigen wens op. Overigens geldt dit niet alleen voor leerlingen; het is normaal menselijk gedrag. Er is nog geen emotie of agressie, maar wel vaak discussie vanuit ratio omdat ze een uitzondering willen.
In dit soort gevallen hoor je vaak een “Ja, maar…” gevolgd door tegenargumenten. Het is belangrijk om te beseffen dat het prima is dat de leerling iets anders wil, daarvoor opkomt en om een uitzondering vraagt.
Uiteraard kun je – als dat mogelijk is – tegemoetkomen aan de wensen van de leerling. Soms kan het echter niet en wil je standvastig zijn. Door de leerling duidelijkheid te geven met behoud van de relatie, voelt hij jouw standvastigheid en voorkom je onnodige discussie. Het is namelijk juist de discussie die leidt tot een verhoogde spanning of irritatie. Hieronder zie je twee voorbeelden hiervan.
Voorbeeld 1 Leerling: “Kunnen we vandaag iets eerder stoppen alstublieft?” Leraar: “Dat gaat niet lukken, we hebben namelijk nog veel te doen.” Leerling: “Ja, maar ik heb straks voetbaltraining en dan kom ik te laat! Dan zet de trainer me zaterdag aan de kant tijdens de wedstrijd…” Leraar: “Nou, hij zal het vast begrijpen als je direct uit school komt.” Leerling: “Nee, echt niet! Hij is superstreng! Aah, voor één keertje??” Andere leerling: “Ja, ik zou het ook wel fijn vinden om een bus eerder te pakken! Dat scheelt me een half uur.”
Voorbeeld 2 Conciërge: “Niet eten en drinken in de gang alsjeblieft.” Leerling: “Ja, maar ik let toch op. Ik ga niet morsen hoor.” Conciërge: “Dat kan, maar je weet ook wat de regels zijn…” Leerling: “Ja maar, ik heb vanochtend niet kunnen eten. Als ik voorzichtig doe is het toch prima…?” Conciërge: “Dan moet je straks in de pauze eten.” Leerling: “Ja, zolang kan ik echt niet wachten hoor…”
Vaak duurt deze fase te lang en ontstaat er een discussie. Dat komt in veel gevallen doordat de professional onbewust de discussie op gang houdt door zelf te blijven argumenteren. Het argument “Ja, maar je weet wat de regels zijn” leidt zelden tot begrip bij een leerling. Elk argument van jouw kant is in deze fase een voorzet voor de leerling om te reageren en het argument onderuit te halen.
Wat kun je dan wel doen? In eerste instantie heb je vaak al een motivatie gegeven. Het ge-ja-maar dat hierop volgt, is de leerling die voor zichzelf opkomt en argumenten aandraagt om een uitzondering te krijgen. Nu is het effectief om aan te tonen dat je de leerling hebt gehoord. Dit doe je door de wens van de leerling en het waarom ervan samen te vatten, opgevolgd door een herhaling van jouw standpunt. Belangrijk is dat je vervolgens een stilte laat vallen, in plaats van een voorzet in de vorm van een argument.
Voorbeeld 1 Leraar: “Ik weet dat je eerder wilt stoppen om je voetbaltraining te halen, en toch moet ik je teleurstellen. We gaan het hele uur gebruiken.”
Voorbeeld 2 Conciërge: “Ondanks dat je vanochtend nog niets hebt gegeten en dat je voorzichtig zult doen, wil ik echt dat je het eten nu in je tas stopt.”
Emoties hebben we allemaal, dus uiteraard mogen leerlingen hun emoties uiten. Het gevolg van die emoties is dat de leerling op dat moment minder redelijk is en daardoor minder goed kan luisteren. Hoe groter de emotie, hoe minder redelijk iemand is.
Soms reageren leerlingen emotioneel naar aanleiding van de vorige fase (een uitzondering willen). Ze zijn bijvoorbeeld teleurgesteld of boos over het feit dat ze iets niet krijgen. Soms is er thuis iets gebeurd en komen ze al emotioneel op school.
Door (hoofd)emoties als boosheid, angst en/of verdriet lukt het een leerling in deze fase niet om redelijk te zijn. Er zijn natuurlijk verschillende gradaties van emotie. Van licht geïrriteerd tot woedend, van onzeker en zenuwachtig tot wanhopig, van teleurgesteld tot een huilbui.
De leerling is soms gericht is op zichzelf. In dat geval hoor je vaak het woordje “ik”. Soms richt de leerling zich op de organisatie. In dat geval hoor je vaak kritiek op de school en de regels en hoor je vaak het woordje “jullie”. Vaak is het ook een combinatie van de twee.
Voorbeeld 1 (ik) Leerling (bedroefd): “Echt!? Weer een onvoldoende!? Ja, laat maar zitten hoor… Pfff, ik heb echt mijn best gedaan… en nog steeds heb ik een onvoldoende! Ik kan het gewoon niet!”
Voorbeeld 2 (jullie) Leerling (boos): “Dat is toch belachelijk! Waar slaan die regels op! We mogen ook nooit wat… Het lijkt hier wel een gevangenis!”
Voorbeeld 3 (ik en jullie gecombineerd) Leerling (geïrriteerd): “Ik kan er toch ook niets aan doen dat die bus te laat was! Ja, lekker hoor, het is niet mijn fout en dan mag ik me toch gaan melden. Wat een rotschool!”
Aangezien de leerling minder redelijk is en minder goed kan luisteren, is jouw doel in deze fase om de emotie van de leerling omlaag te brengen. Als de emotie genoeg is gezakt, kun je weer verder op het niveau van redelijkheid.
De emotie laten zakken, kun je bereiken door ruimte te geven aan die emoties. Als je de emoties van de leerling serieus neemt en er oprecht aandacht aan besteedt, voelt de leerling zich serieus genomen waardoor de emotie afneemt.
Opmerkingen zoals “Ik hoor wat je zegt” of “Ik snap het” zijn soms té gemakkelijk. Laat merken dat je geluisterd hebt door de emotie te benoemen, belangrijke zaken te herhalen of samen te vatten en door te vragen. Hiermee voorkom je ook dat de ander in herhaling valt. Daarnaast is het tonen van empathie en begrip ook effectief.
Voorbeeld 1 Leraar: “Volgens mij heb je het even helemaal gehad. Ik kan me voorstellen dat het een teleurstelling is, helemaal als je er keihard voor hebt geleerd…”
Voorbeeld 2 Leraar: “Ik zie dat je er helemaal klaar mee bent… Dus je voelt je als een kleuter behandeld en eigenlijk word je gek van al die regels…”
Soms heb je in de klas niet genoeg tijd om voldoende aandacht te besteden aan de emotie van een leerling. De klas is aan het wachten en je wilt voorkomen dat je de aandacht van de andere leerlingen kwijtraakt. Een andere reden kan zijn dat de leerling zich bekeken voelt door de klasgenoten en het niet fijn vindt om het openlijk te bespreken. In die gevallen kan het effectief zijn om de leerling een time-out te bieden.
Voorbeelden van een time-out
Leraar: “Ik weet dat je boos bent… Ik wil het er graag met je over hebben. Na de les kom ik even naar je toe…”
of
Leraar: “Ik zie dat je er helemaal klaar mee bent… Ga anders even iets drinken en dan kom je over 5 minuten terug…”
Laat een stilte vallen, nadat je aandacht hebt gegeven. Een veelvoorkomende valkuil is dat je te snel naar de inhoud gaat, bijvoorbeeld door te zeggen “Ik snap het, maar je weet wat de regels zijn”. In dit geval reageert de leerling waarschijnlijk alleen op de ‘stomme’ regels (ná de komma) en sneeuwt jouw begrip (vóór de komma) daarmee onder.
Soms uiten leerlingen hun emoties hard of grof. Bijvoorbeeld door te schreeuwen of ziektes, gevloek en krachttermen te gebruiken in hun spreektaal. Het kan dan helpen door aandacht voor de emotie te combineren met het begrenzen van de manier waarop de leerling die emotie uit. Bijvoorbeeld: “Ik merk dat je hartstikke boos bent. Tegelijkertijd praat je zo hard, dat ik niet goed naar je kan luisteren. Ik wil dat je daar rekening mee houdt. Ik zie wel dat het van alles bij je losmaakt .”
Wanneer de reactie van de leerling te ver gaat, spreken wij van grensoverschrijdend of verbaal agressief gedrag.
Het lastige is dat het gedrag voor iedereen op een ander moment te ver gaat. Het gevolg hiervan kan zijn dat collega’s verschillend reageren op hetzelfde gedrag en hierin dus niet een lijn trekken. Dit geeft vervolgens weer onduidelijkheid en is de bron van meer lastig gedrag.
Ook tussen collega’s onderling kan dit leiden tot meer spanning. Het is daarom van belang om schoolbreed één lijn te trekken en daarover afspraken te maken. Het is daarbij cruciaal dat onderwijspersoneel zich gesteund voelt door de teamleider, directie, enzovoorts. Een manier om dit bespreekbaar te maken, is het spelen van het spel Gedragen Gedrag.
Daarom is het belangrijk dat je het gedrag feitelijk bekijkt, zodat je het vroegtijdig herkent. Dit heeft verschillende voordelen. Aangezien je nog niet persoonlijk bent geraakt, heb je minder last van eigen spanning. Je kunt daardoor gemakkelijker optreden en het kost je minder energie. Omdat je er vroeg bij bent is het ook voor de leerling gemakkelijker om te stoppen. Voor iemand die net begint met grensoverschrijdend (agressief) gedrag te vertonen, is het immers een kleinere stap terug. Daarnaast leidt dit tot meer eenduidigheid in de reactie van het team en dit heeft een preventieve werking.
De leerling richt zich bij grensoverschrijdend en/of agressief gedrag op jou of op een ander individu. Het is op de persoon gericht. Dit kan gaan in de vorm van bijvoorbeeld uitschelden, beledigen, kleineren, beschuldigen, discrimineren, dwingen, commanderen, intimideren of bedreigen.
Voorbeeld 1 Leerling: “U bent tof, maar die assistent ofzo kan er niks van… Zij is echt dom.”
Voorbeeld 2 Leerling (tegen een jonge leraar): “Eerlijk, jij ziet er wel goed uit hoor. Dat mag ik gewoon zeggen toch!? Van jou wil ik altijd wel les!! De ogen willen ook wat toch… Haha, kijk haar rood worden!”
Voorbeeld 3 Leerling: “Donder op man, jij bent mijn vader niet! Fokking klootzak.”
Jouw doel is om grenzen te stellen en dit gedrag zo snel mogelijk te stoppen. Als het gedrag stopt, kun je in sommige gevallen de leerling nog een kans geven. In andere gevallen is het gedrag zó grensoverschrijdend, dat je de leerling op dat moment geen kans meer kunt geven. Dan stuur je de leerling de klas uit om zich te melden.
Bespreek met uw collega’s welke vormen van gedrag het team als grensoverschrijdend bestempelt. Spreek af hoe het team hierop reageert. Welke varianten willen jullie begrenzen? Bij welke varianten sturen jullie de leerling gelijk weg? Door hier afspraken over te maken, ontstaat er een lijn binnen het team, en ontstaat er eenduidigheid in jullie optreden. Zie voor ondersteuning het spel Gedragen Gedrag.
Waar je bij emotioneel gedrag ruimte geeft, is het bij grensoverschrijdend (agressief) gedrag juist effectief om de ruimte af te bakenen. Daarvoor kun je het onderstaande stappenplan gebruiken:
Vaak benoemen mensen bij het aangeven van grenzen het gedrag niet duidelijk. Dan gebruiken mensen woorden als ‘normaal’, ‘fatsoenlijk’, ‘onbeschoft’ of ‘de toon bevalt me niet’. Hierdoor krijgt de leerling ruimte voor discussie. Handiger is om het gedrag feitelijk te benoemen. Bijvoorbeeld: “Je scheldt me uit” of “Je maakt het nu persoonlijk”. Hoe feitelijker, hoe duidelijker.
Sluit niet af met een vraag, zoals: “Wil je daarmee ophouden?” Dit biedt de leerling ruimte om door te gaan met discussiëren.
Dwingend toespreken, is ook niet altijd handig. Met een zin als “Jij moet daarmee stoppen, en anders kun je de les verlaten” schiet het door en ben je zelf aan het dwingen en dreigen. Sommige leerlingen ervaren dit als gezichtsverlies en gaan als reactie daarop juist escaleren.
Vermijd dit soort reacties door de ik-boodschap te hanteren:
Voorbeeld 1 (grens aangeven) Leraar: “Wacht even, dit vind ik niet kunnen… Je zegt dat mijn collega er niets van kan en dom is… Dat soort uitspraken wil ik niet meer horen van je.”
Voorbeeld 2 (grens aangeven) Leraar: “Ik ga je onderbreken… Je maakt nu allerlei opmerkingen over mijn uiterlijk en die gaan me echt te ver, dus ik wil dat je daarmee stopt.”
Voorbeeld 3 (voor de keuze stellen) Leraar: “Nu ga je door met het maken van persoonlijke opmerkingen. Ik wil heel duidelijk zijn. Als je verdergaat met die opmerkingen, dan kun je je gaan melden. Of je stopt ermee en dan mag je blijven zitten. Jij mag het zeggen.”
Vaak zul je zien dat als je grensoverschrijdend of agressief gedrag hebt begrensd, de leerling teruggaat naar de onderliggende emotie. In dat geval kun je ook schakelen van het aangeven van de grens naar het aandacht hebben voor de emotie.
Bij gewelddadig gedrag gaat het om gedrag waarbij de veiligheid in het gedrang is gekomen. Denk bijvoorbeeld aan fysiek geweld of het dreigen met wapens. Dit geweld kan op jou gericht zijn, maar vindt vaak ook onderling tussen leerlingen plaats (zoals vechtpartijen).
Dit artikel richt zich op alle vormen van verbale weerstand, waarbij de veiligheid (nog) geen gevaar loopt. We gaan dus niet verder op dit blok in. Helaas is er ook niet één hoofdvaardigheid die je kunt inzetten om de veiligheid te waarborgen. Dat hangt volledig van de situatie af. Het waarborgen van je eigen veiligheid, die van je collega’s en van de leerlingen is prioriteit. Jouw doel is om de schade zoveel mogelijk te beperken.
Bij dit artikel ontwikkelden wij ook een oefening: Agressie en boosheid: één pot nat? Omgaan met lastig gedrag. Meer over deze tool vertelt Lynn Louwe, medewerker van School & Veiligheid in deze videotoelichting:
De informatie in dit artikel is bedoeld om je te ondersteunen in het herkennen van verschillende vormen van lastig gedrag, je doelen die daarmee gepaard gaan en je vaardigheden die de grootste kans op succes geven.
Tegelijkertijd is de informatie niet compleet. In de praktijk sta je vaak tegenover een groep leerlingen, waarbij verschillende leerlingen verschillende vormen van gedrag vertonen, van redelijk tot erg emotioneel. Hoe ga je om met de dynamiek van een groep? Soms zijn er vechtende leerlingen die je uit elkaar wilt halen. Hoe doe je dit op een professionele en verantwoorde manier, zonder er blind tussen te springen? Hoe reageer je als het gevaarlijk wordt? Er valt dus meer te vertellen over het omgaan met lastig gedrag. Als je meer informatie wilt dan kun je contact opnemen met ons Adviespunt.
Dit artikel is ontwikkeld in samenwerking met Deniz Dogan van DDACT Training & Advies.
Dit artikel is gekoppeld aan de volgende thema’s
Andere kennisbank artikelen over dit onderwerp.
Deze oefening is een aanvulling op het artikel ‘Omgaan met lastig gedrag van leerlingen in de klas’. Het geeft situatieschetsen om de kennis over agressie en boosheid actief te verwerken en toe te passen. Dit kan alleen, of in teamverband. Je kunt er bijvoorbeeld mee oefenen tijdens een scholingsdag of een intervisiebijeenkomst. Ook is de oefening goed in te zetten in de bij- of nascholing.
Opstandig en agressief gedrag kan tot gevaarlijke situaties in de klas leiden. Soms is het noodzakelijk om direct als leraar in te grijpen. Wanneer mag een leraar fysiek ingrijpen? Welke wettelijke kaders zijn er en wanneer kan er sprake zijn van een strafbaar feit?
Wij zijn Stichting School & Veiligheid. Wij ondersteunen scholen bij het bevorderen van een sociaal veilig klimaat. Dit doen wij door:
Meld je aan voor onze nieuwsbrief en ontvang iedere maand actuele informatie over sociale veiligheid op school.